3 MEI 1999. - Wet betreffende het vervoer van zaken over de weg. Bron : VERKEERSWEZEN Publicatie : 30-06-1999 nummer : 1999014158 bladzijde : 24507
TITEL I. - Algemeenheden.
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling en definities.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° ' minister ' : de minister die het vervoer van zaken over de weg onder zijn bevoegdheid heeft; 2° ' vervoer van zaken over de weg verricht voor eigen rekening ' : elk vervoer van zaken over de weg voor zover tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de vervoerde zaken, met inbegrip van de zaken die worden vervoerd met een aanhangwagen, dienen eigendom te zijn van de onderneming die het motorvoertuig gebruikt of door haar te zijn gekocht of verkocht, gehuurd of verhuurd, op de markt gebracht, voortgebracht, gedolven, bewerkt of hersteld; b) de vervoerde zaken, met inbegrip van de zaken die worden vervoerd met een aanhangwagen, dienen te worden gebracht naar de onderneming die het motorvoertuig gebruikt, te worden verzonden vanuit deze onderneming, of te worden verplaatst ofwel binnen deze onderneming ofwel, voor eigen behoefte, buiten deze onderneming; c) de voor dit vervoer gebruikte motorvoertuigen dienen eigendom te zijn van de onderneming, door haar te zijn gehuurd of door haar in financieringshuur te zijn genomen; d) het vervoer mag slechts een secundaire bedrijvigheid zijn in het kader van het geheel van de werkzaamheden van de onderneming; 3° ' vervoer van zaken over de weg verricht voor rekening van derden ' : elk niet in 2° bedoeld vervoer van zaken over de weg; 4° ' vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding ' : elk vervoer van zaken over de weg verricht voor rekening van derden voor een tegenprestatie in de vorm van om het even welk rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel, in speciën of in natura; de verhuring van een motorvoertuig met bestuurder wordt gelijkgesteld met vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding; 5° ' cabotage over de weg ' : elke in artikel 3 bedoelde werkzaamheid uitgeoefend door een onderneming die geen bedrijfszetel heeft in België, wanneer laad- en losplaats van de vervoerde zaken zich op Belgisch grondgebied bevinden; 6° ' motorvoertuig ' : elk vervoermiddel over land, uitgerust met een motor, bestemd om op eigen kracht te rijden, met uitzondering van spoorvoertuigen, brom- en motorfietsen alsook drie- en vierwielers met motor, zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer; 7° ' aanhangwagen ' : elk vervoermiddel over land, behalve spoorvoertuigen, dat bestemd is om door een motorvoertuig te worden getrokken; 8° ' voertuig ' : elk in 6° en 7° bedoeld vervoermiddel; 9° ' sleep ' : elke groep voertuigen die aan elkaar gekoppeld zijn met het doel door één en dezelfde kracht te worden voortbewogen; 10° ' onderneming ' : elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een overheid met rechtspersoonlijkheid; 11° ' bedrijfszetel ' : vaste inrichting waar de leiding van de in artikel 3 bedoelde werkzaamheden van de onderneming daadwerkelijk wordt uitgeoefend, waar de documenten die betrekking hebben op deze werkzaamheden permanent worden bewaard en waar de onderneming wordt vertegenwoordigd door een persoon die gerechtigd is om haar te verbinden tegenover derden; 12° ' zending ' : één of meer zaken die op één of meer plaatsen voor één opdrachtgever worden geladen, teneinde in één rit, met één motorvoertuig of sleep, vervoerd te worden naar één of meer losplaatsen, voor één geadresseerde; 13° ' vervoerscommissionair ' : elke natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, de verbintenis aangaat een transport van goederen te verrichten en dit transport in eigen naam door derden doet uitvoeren; 14° ' commissionair-expediteur ' : elke natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, de verbintenis aangaat goederen te doen vervoeren in eigen naam maar voor rekening van zijn committent, en één of meer met dat vervoer samenhangende verrichtingen, zoals het in ontvangst nemen, het bezorgen aan derden-vervoerders, het opslaan, de verzekering en het in- of uitklaren, uit te voeren of te doen uitvoeren.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 3. Deze wet is van toepassing : 1° op elk vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding door middel van een voertuig of een sleep; 2° op elke ledige rit met een voertuig of een sleep, verricht over de weg, in verband met een vervoer bedoeld in 1°; 3° op het vervoer van zaken over de weg verricht voor eigen rekening, door middel van een voertuig of een sleep in de gevallen bepaald in artikel 22, § 1, 2°, b.
Art. 4. De Koning bepaalt welk vervoer van zaken over de weg, omwille van zijn geringe weerslag op de vervoersmarkt wegens de geringe massa van het voertuig, de aard van de vervoerde zaken of de korte afgelegde afstand, niet onder de toepassing valt van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
HOOFDSTUK III. - Beginselen.
Art. 5. § 1. Een onderneming die een bedrijfszetel heeft in België mag een in artikel 3, 1° en 2°, bedoelde werkzaamheid niet verrichten indien : 1° zij geen houder is van het origineel van een van de in de artikelen 15 en 16 bedoelde vervoersvergunningen; 2° er aan boord van het daartoe gebruikte motorvoertuig geen door de minister of zijn gemachtigde eensluidend verklaarde kopie aanwezig is van een van de in de artikelen 15 en 16 bedoelde vervoersvergunningen. § 2. De in de artikelen 15 en 16 bedoelde vervoersvergunningen worden door de minister of zijn gemachtigde verleend aan de onderneming die een bedrijfszetel heeft in België en die aan de in titel II bedoelde voorwaarden voor de toegang tot het beroep en de uitoefening ervan voldoet; deze vervoersvergunningen worden door de minister of zijn gemachtigde geweigerd of ingetrokken indien de onderneming niet of niet meer voldoet aan deze voorwaarden.
Art. 6. Een onderneming die geen bedrijfszetel in België heeft, mag op het Belgische grondgebied geen in artikel 3 bedoelde werkzaamheid uitoefenen indien in het daartoe gebruikte motorvoertuig naargelang van het geval, geen eensluidend verklaard afschrift van de in artikel 19 bedoelde vergunning communautair vervoer of geen origineel van een van de vervoersvergunningen bedoeld in de artikelen 20 en 21 voorhanden is.
TITEL II. - Toegang tot en uitoefening van het beroep.
HOOFDSTUK I. - Voorwaarden.
Art. 7. Elke onderneming die het beroep van ondernemer van vervoer van zaken over de weg wenst uit te oefenen of dat beroep uitoefent, moet voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde voorwaarden inzake betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en financiële draagkracht.
HOOFDSTUK II. - Betrouwbaarheid.
Art. 8. § 1. Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van betrouwbaarheid wanneer : 1° noch deze natuurlijke persoon, noch de door hem eventueel aangewezen personen om de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden van de onderneming te leiden, in België of in het buitenland een in kracht van gewijsde gegane ernstige strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen; 2° geen enkele van de in 1° bedoelde personen in België of in het buitenland in kracht van gewijsde gegane ernstige strafrechtelijke veroordelingen heeft opgelopen wegens inbreuken op de voorschriften inzake : a) de veiligheid van de voertuigen, alsook de massa's en afmetingen van deze voertuigen; b) de bescherming van het milieu tegen de verschillende verontreinigingen die uit de uitoefening van het beroep van ondernemer van vervoer van zaken over de weg voortvloeien; c) de politie over het wegverkeer; d) de rij- en rusttijden van de bestuurders van voertuigen en het gebruik van de tachograaf; e) het vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding; f) de in het beroep van ondernemer van vervoer van zaken over de weg geldende loon- en arbeidsvoorwaarden; g) de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen; h) de accijnstarieven voor minerale olie; 3° deze natuurlijke persoon geen verbod is opgelegd om een koopmansbedrijf uit te oefenen krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen. § 2. Indien de onderneming geen natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van betrouwbaarheid wanneer geen enkele van de personen belast met het dagelijks bestuur van de onderneming en geen enkele van de personen aangewezen om de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden van de onderneming te leiden : 1° een veroordeling heeft opgelopen als bedoeld in § 1, 1°; 2° veroordelingen heeft opgelopen als bedoeld in § 1, 2°; 3° een verbod heeft opgelopen krachtens het in § 1, 3° bedoelde koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934. Wanneer een rechtspersoon belast is met het dagelijks bestuur van de onderneming, is de in het eerste lid vermelde voorwaarde eveneens van toepassing op alle natuurlijke personen die zijn aangewezen om deze rechtspersoon te leiden. § 3. Voor de toepassing van de in § 1, 1° bedoelde bepalingen wordt als een ernstige strafrechtelijke veroordeling beschouwd : 1° elke strafrechtelijke veroordeling die aanleiding heeft gegeven tot een geldboete van meer dan vierduizend (euro) of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden; <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> 2° elke strafrechtelijke veroordeling die aanleiding heeft gegeven tot een geldboete van meer dan tweeduizend (euro) maar die vierduizend (euro) niet overschrijdt, of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie maanden maar die zes maanden niet overschrijdt en waarvoor de minister of zijn gemachtigde in het betrokken geval een ongunstige beoordeling geeft. <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 4. Voor de toepassing van de in § 1, 2° bedoelde bepalingen worden als ernstige strafrechtelijke veroordelingen wegens inbreuken op de genoemde voorschriften beschouwd : 1° wanneer geen enkele strafrechtelijke veroordeling in het buitenland werd opgelopen : a) het geheel van strafrechtelijke veroordelingen die samen aanleiding hebben gegeven tot een totale geldboete van meer dan tweeduizend (euro) of tot een totale hoofdgevangenisstraf van meer dan vier maanden; <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> b) het geheel van strafrechtelijke veroordelingen die samen aanleiding hebben gegeven tot een totale geldboete van meer dan duizend (euro) maar die tweeduizend (euro) niet overschrijdt, of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie maanden maar die vier maanden niet overschrijdt en waarvoor de minister of zijn gemachtigde in het betrokken geval een ongunstige beoordeling geeft; <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> 2° wanneer een of meer strafrechtelijke overtredingen in het buitenland werden opgelopen : a) het geheel van de in België opgelopen strafrechtelijke veroordelingen die samen aanleiding hebben gegeven tot een totale geldboete van meer dan tweeduizend (euro) of tot een totale hoofdgevangenisstraf van meer dan vier maanden; <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> b) onverminderd het in a) bedoelde geval, het geheel van de in België en in het buitenland opgelopen strafrechtelijke veroordelingen die samen aanleiding hebben gegeven tot een totale geldboete van meer dan duizend (euro) of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie maanden en waarvoor de minister of zijn gemachtigde in het betrokken geval een ongunstige beoordeling geeft. <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 5. Voor de toepassing van de §§ 1 tot 4 gelden tevens de volgende bepalingen : 1° er wordt geen rekening gehouden met : a) veroordelingen tot een geldboete die niet hoger is dan vijfenzeventig (euro) of tot een hoofdgevangenisstraf die niet hoger is dan vijftien dagen; <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> b) straffen of gedeelten van straffen met uitstel indien de geldboete minder dan duizend (euro) of de hoofdgevangenisstraf minder dan drie maanden bedraagt; <KB 2000-07-20/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> 2° bij de strafrechtelijke geldboeten worden de opdeciemen buiten beschouwing gelaten; bij veroordelingen wegens inbreuken waarop de wetgeving betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten geen toepassing vindt, is het in aanmerking te nemen bedrag gelijk aan het quotiënt van de deling van het bedrag van de opgelegde boeten door een deler die door de Koning wordt bepaald; 3° de in § 3, 2°, § 4, 1°, b) en § 4, 2°, b) bedoelde beoordeling van de minister of zijn gemachtigde kan slechts gebeuren na gemotiveerd advies van de in artikel 39 bedoelde Commissie goederenvervoer over de weg; bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met één of meer van de volgende criteria : het effect van de inbreuken op de concurrentiepositie en op de verkeersveiligheid, de frequentie van de inbreuken, de evolutie in het gedrag van de onderneming, de omstandigheden waarin de inbreuken hebben plaatsgevonden, de aard van de aan de dag gelegde activiteiten, de algemene moraliteit en de beroepsernst van de persoon in kwestie, de antecedenten, inbegrepen de betrokkenheid in vroegere faillissementen, de toekomstperspectieven, alsook de graad van gestrengheid van de eventueel in het buitenland opgelopen veroordelingen.
Art. 9. De Koning bepaalt : 1° de bewijsmiddelen waarmee de betrouwbaarheid wordt aangetoond; 2° de termijn die wordt toegekend aan de onderneming om de in 1° bedoelde bewijsmiddelen over te leggen; 3° de maximumperiode waarna de betrouwbaarheid opnieuw moet worden onderzocht; die periode mag niet langer zijn dan 5 jaar; 4° de in artikel 8, § 5, 2°, tweede lid, bedoelde deler.
HOOFDSTUK III. - Vakbekwaamheid.
Art. 10. § 1. Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van vakbekwaamheid wanneer ofwel deze natuurlijke persoon ofwel een andere door hem aangewezen persoon, die de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden daadwerkelijk en permanent leidt, houder is van een getuigschrift of een bewijs van vakbekwaamheid. Indien de onderneming geen natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van vakbekwaamheid, wanneer een van de natuurlijke personen die de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden daadwerkelijk en permanent leiden, houder is van een getuigschrift of een bewijs van vakbekwaamheid. § 2. Opdat er sprake zou kunnen zijn van een daadwerkelijke en permanente leiding van de vervoerswerkzaamheden, moet de persoon die zijn getuigschrift of zijn bewijs van vakbekwaamheid doet gelden voor die onderneming, regelmatig tussenkomen in een bepaald aantal welomschreven activiteiten; deze activiteiten mogen door de voornoemde persoon slechts worden uitgeoefend in een beperkt aantal ondernemingen. § 3. Een ongunstige beslissing omdat de vervoerswerkzaamheden van de onderneming niet daadwerkelijk of niet permanent worden geleid door een persoon die houder is van het getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid, kan door de minister of zijn gemachtigde worden herzien. § 4. Wanneer een van de personen aangewezen om de vervoerswerkzaamheden van de onderneming te leiden, overlijdt, lichamelijk of wettelijk onbekwaam wordt om zijn functie uit te oefenen of de onderneming in andere omstandigheden verlaat, moet de onderneming deze gebeurtenis aan de minister of aan zijn gemachtigde melden.
Art. 11. § 1. Het getuigschrift van vakbekwaamheid wordt afgegeven door de minister of zijn gemachtigde aan elke natuurlijke persoon die overeenkomstig de voorschriften bepaald door de Koning : 1° (eerst de cursussen heeft gevolgd die worden georganiseerd door de Minister of zijn gemachtigde of door de instellingen die de Minister daartoe erkent;) <W 2003-03-24/37, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> 2° vervolgens geslaagd is voor de examens die worden georganiseerd door een examencommissie die de minister samenstelt. § 2. Het in artikel 10 bedoelde bewijs van vakbekwaamheid is het document afgegeven door de hiertoe door elke andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte aangewezen overheid of instantie, dat aantoont dat een natuurlijke persoon de door de betrokken lidstaat vereiste bekwaamheid bezit.
Art. 12. § 1. De Koning bepaalt : 1° de bewijsmiddelen waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond; 2° het model van het getuigschrift van vakbekwaamheid; 3° de lijst met de leerstof van de cursussen en de examens; 4° de eventuele vrijstellingen van de in artikel 11, § 1 bedoelde verplichtingen; 5° de wijze waarop de cursussen worden georganiseerd; 6° de wijze waarop de examens worden georganiseerd; 7° de regels inzake de aanvraag tot herziening van de in artikel 10, § 3 bedoelde ongunstige beslissing; 8° de minimumvoorwaarden waaraan de houder van een getuigschrift of een bewijs van vakbekwaamheid moet voldoen opdat sprake zou kunnen zijn van een daadwerkelijke en permanente leiding van de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden; 9° de maximumperiode waarna de voorwaarde van vakbekwaamheid opnieuw moet worden onderzocht; die periode mag niet langer zijn dan 5 jaar; 10° de termijn die wordt toegestaan aan de onderneming : a) om aan de minister of zijn gemachtigde mee te delen dat een van de personen die aangewezen zijn om de werkzaamheden bedoeld in artikel 3, 1° en 2° daadwerkelijk en permanent te leiden, is overleden, lichamelijk of wettelijk niet meer in staat is om zijn functies uit te oefenen of de genoemde onderneming heeft verlaten; b) om haar toestand te regulariseren nadat een van de gebeurtenissen bedoeld onder a) heeft plaatsgevonden. (11° de voorwaarden tot erkenning van de met het organiseren van de cursussen belaste instellingen.) <W 2003-03-24/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 2. De Koning kan de hem bij § 1, 5° en 6° verleende bevoegdheden overdragen aan de minister.
HOOFDSTUK IV. - Financiële draagkracht.
Art. 13. Een onderneming voldoet aan de voorwaarde van financiële draagkracht wanneer zij aantoont een hoofdelijke borgtocht te hebben gesteld waarvan het bedrag afhankelijk is van het aantal voertuigen waarvoor door de minister of zijn gemachtigde eensluidend verklaard afschrift van vergunningen nationaal vervoer of vergunningen communautair vervoer werden gevraagd of afgegeven.
Art. 14. § 1. De Koning bepaalt : 1° het bedrag van de vereiste borgtocht; 2° de aard van de borgen die deze borgtocht mogen stellen; 3° het model van de bewijzen van borgtocht; 4° de bestemming van de borgtocht; 5° de regels inzake de aanspraak op de borgtocht; 6° de verplichtingen van de betrokken partijen in geval van afneming op de borgtocht en in geval van vermindering of opzegging van de borgtocht; 7° de voorschriften inzake de bevrijding van de borg. § 2. De Koning kan de hem bij § 1, 3° verleende bevoegdheid overdragen aan de minister.
TITEL III. - Vervoersvergunningen.
HOOFDSTUK I. - Ondernemingen gevestigd in België.
Art. 15. Met de vergunningen nationaal vervoer mogen de ondernemingen die in België een bedrijfszetel hebben de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden verrichten (uitsluitend) binnen de Belgische grenzen. <W 2003-03-24/37, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> De in het eerste lid bedoelde vergunningen worden afgegeven op aanvraag aan elke onderneming die in België een bedrijfszetel heeft en die voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, van vakbekwaamheid uitsluitend voor nationaal vervoer en van financiële draagkracht, vastgesteld in titel II.
Art. 16. Met de in de communautaire regeling betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Europese Unie bedoelde vergunningen communautair vervoer mogen de ondernemingen die in België een bedrijfszetel hebben de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden verrichten zowel binnen als buiten de Belgische grenzen. De in het eerste lid bedoelde vergunningen worden afgegeven op aanvraag aan elke onderneming die in België een bedrijfszetel heeft en die voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, van vakbekwaamheid voor internationaal vervoer en van financiële draagkracht, vastgesteld in titel II.
Art. 17. De vergunningen nationaal vervoer en, overeenkomstig de in artikel 16 bedoelde communautaire regeling, de vergunningen communautair vervoer worden afgegeven in de volgende vorm : 1° een origineel dat op de bedrijfszetel van de onderneming moet worden bewaard; 2° een aantal door de minister of zijn gemachtigde eensluidend verklaarde afschriften dat overeenstemt met het aantal motorvoertuigen waarover de onderneming beschikt met inachtname van de limieten van de in artikel 13 bedoelde financiële draagkracht van de onderneming; elk afschrift moet zich aan boord van het motorvoertuig waarop het betrekking heeft, bevinden.
Art. 18. (§ 1.) Een ongunstige beslissing wegens de niet-naleving van de in artikel 2, 11° bepaalde criteria betreffende de bedrijfszetel van de onderneming kan door de minister of zijn gemachtigde worden herzien. <W 2003-03-24/37, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> (§ 2. De Koning kan een termijn bepalen gedurende welke de vergunningen nationaal vervoer en de vergunningen communautair vervoer die het voorwerp van een intrekking zijn geweest, niet opnieuw kunnen worden afgegeven.) <W 2003-03-24/37, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
HOOFDSTUK II. - Ondernemingen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte dan België.
Art. 19. De ondernemingen die een bedrijfszetel hebben in een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte dan België mogen met de in de communautaire regeling betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Europese Unie bedoelde vergunningen communautair vervoer, de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden verrichten op het Belgische grondgebied.
HOOFDSTUK III. - Ondernemingen gevestigd buiten de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte.
Art. 20. Met de vergunningen internationaal vervoer en de ermee gelijkgestelde documenten mogen de ondernemingen die geen bedrijfszetel hebben in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte de Belgische grenzen overschrijden om er de in artikel 3 bedoelde werkzaamheden te verrichten, met uitzondering van cabotage over de weg. Die vergunningen worden afgegeven op aanvraag, onder de volgende voorwaarden : 1° wanneer er een regeling van de Europese Unie bestaat of wanneer er bilaterale of multilaterale akkoorden werden gesloten door de Europese Unie of door de Koning, worden de vergunningen internationaal vervoer afgegeven overeenkomstig die regeling of die akkoorden; 2° bij afwezigheid van de in 1° bedoelde regeling of akkoorden, worden de vergunningen internationaal vervoer afgegeven voor zover : a) de wederkerigheid wordt verleend door het land van inschrijving van het betrokken voertuig; b) de Koning de afgifte van de bedoelde vergunningen internationaal vervoer niet heeft opgeschort; c) de afgifte ervan wordt gedaan binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning ter uitvoering van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen.
Art. 21. Met de cabotagevergunningen en de ermee gelijkgestelde documenten mogen de ondernemingen die geen bedrijfszetel hebben in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte de Belgische grenzen overschrijden om er cabotage over de weg te verrichten. Die vervoersvergunningen worden afgegeven op aanvraag, overeenkomstig de communautaire regeling of de bilaterale of multilaterale akkoorden betreffende het vervoer van zaken over de weg gesloten door de Europese Unie of door de Koning.
HOOFDSTUK IV. - Uitvoering.
Art. 22. § 1. De Koning bepaalt : 1° de regels inzake de aanvraag tot herziening van de in artikel 18 bedoelde ongunstige beslissing; 2° de gevallen waarvoor, bij gebrek aan wederkerigheid ten gunste van de in België gevestigde ondernemingen, een vergunning internationaal vervoer of een cabotagevergunning eveneens is vereist : a) voor de aanhangwagens ingeschreven in een Staat die geen lid is van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte en die worden gebruikt om de Belgische grenzen te overschrijden, inbegrepen om er cabotage over de weg te verrichten; b) voor de voertuigen ingeschreven in een Staat die geen lid is van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte en die worden gebruikt om de Belgische grenzen te overschrijden, inbegrepen om er cabotage over de weg te verrichten, ter gelegenheid van een vervoer van zaken over de weg verricht voor eigen rekening; 3° de documenten die kunnen worden gelijkgesteld met de vervoersvergunningen, alsook de voorwaarden van die gelijkstelling; 4° de eventuele vrijstellingen van vervoersvergunningen; 5° de wijze van afgifte, vervanging, vernieuwing en schrapping van de vervoersvergunningen; 6° de regels en de wijze van weigering en intrekking van de vervoersvergunningen; 7° de geldigheidsvoorwaarden van de vervoersvergunningen; 8° het bedrag van de te innen retributies ten bate van de erkende instellingen als tegenprestatie voor de diensten verleend in het kader van de vervaardiging en de uitgifte van de vervoersvergunningen; 9° de wijze van inning van de retributies evenals van de bedragen bestemd voor de betaling van de zegelrechten; 10° het model van de vervoersvergunningen; 11° de bekendmaking van de afgifte en de schrapping van de vervoersvergunningen; 12° de eventuele statistische gegevens die door de ondernemingen moeten worden verstrekt. § 2. De Koning kan de bevoegdheden die hem worden verleend bij § 1, 3°, 5°, 9° en 10° overdragen aan de minister.
TITEL IV. - Vrachtbrieven.
Art. 23. Voor elke zending dient een vrachtbrief te worden opgemaakt.
Art. 24. § 1. De Koning bepaalt : 1° de verschillende modellen van vrachtbrieven, alsook de vermeldingen die daarop moeten voorkomen; 2° het aantal exemplaren dat van de vrachtbrieven moet worden gemaakt en wat men met die exemplaren behoort te doen; 3° welke instellingen gemachtigd zijn de vrachtbrieven af te geven, de voorwaarden waaronder de vrachtbrieven kunnen worden afgegeven en de controle op die afgifte. § 2. De Koning kan de hem bij § 1 verleende bevoegdheden overdragen aan de minister.
TITEL V. - Controle.
HOOFDSTUK I. - Bevoegde ambtenaren.
Art. 25. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, stelt de Koning de categorieën van ambtenaren vast die belast zijn (met de opsporing en de vaststelling van de inbreuken op deze wet en op haar uitvoeringsbesluiten). <W 2003-03-24/37, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> De ambtenaren die tot een van de in het eerste lid bedoelde categorieën behoren zijn belast met de uitvoering van de artikelen 32 en 33 voor zover zij daartoe individueel zijn gemachtigd door de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied waar deze ambtenaren hun standplaats hebben. (De Koning kan de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie verlenen aan bij naam aangewezen ambtenaren die tot één van de in het eerste lid bedoelde categorieën behoren.) <W 2003-03-24/37, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
HOOFDSTUK II. - Opsporing en vaststelling van de inbreuken.
Art. 26. § 1. De in artikel 25 bedoelde ambtenaren hebben toegang tot alle voertuigen alsook tot de onroerende goederen bestemd voor de beroepswerkzaamheden van de vervoerders, hun opdrachtgevers en ieder die tussenkomt in de uitvoering van een vervoer van zaken waarop de communautaire regeling betreffende het vervoer van zaken over de weg, deze wet en haar uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn; (tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel enkel toegang wanneer zij met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie zijn bekleed en wanneer de rechter in de politierechtbank daartoe vooraf toestemming heeft verleend; de bezoeken in de bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden). <W 2003-03-24/37, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 2. Op verzoek van een ambtenaar als bedoeld in artikel 25 : 1° moet het origineel van een van de vervoersvergunningen bedoeld in de artikelen 15 en 16 hem worden vertoond op de bedrijfszetel van elke onderneming die een in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheid uitoefent; 2° moet elke bestuurder van een voertuig dat wordt gebruikt om de in artikel 3 bedoelde werkzaamheden te verrichten, hem onmiddellijk tonen : a) naar gelang het geval, een eensluidend verklaard afschrift als bedoeld in artikel 17, 2°, een eensluidend verklaard afschrift van een in artikel 19 bedoelde vervoersvergunning of het origineel van een van de in de artikelen 20 en 21 bedoelde vervoervergunningen : b) in geval van huur of financieringshuur van het motorvoertuig : b.1. het origineel of een door de gemeenteoverheid eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst inzake huur of financieringshuur van dit motorvoertuig; b.2. indien de bestuurder niet zelf de huurder is : het origineel of een door de gemeenteoverheid eensluidend verklaard afschrift van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder of een recent loonstrookje; c) indien het voertuig wordt gebruikt om de in artikel 3, 1° bedoelde werkzaamheden te verrichten : de in artikel 23 bedoelde vrachtbrief; d) het individueel document bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten; dit individueel document is slechts vereist indien de bestuurder een van de volgende statuten bezit : - verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst; - zonder door een arbeidsovereenkomst verbonden te zijn, arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon; - zonder arbeid te verrichten onder het gezag van een andere persoon, toch geheel of gedeeltelijk onder toepassing vallen van de wetgeving inzake de sociale zekerheid van de arbeiders; 3° (...). <W 2003-03-24/37, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> (§ 3. De in artikel 25 bedoelde ambtenaren mogen voor het volbrengen van hun opdracht : 1° elke vervoerder, opdrachtgever, verlader en tussenpersoon in het vervoer, alsook elke verhuurder en leasinggever van een voertuig, identificeren en verhoren. De identiteitscontrole en het verhoor zijn alleen toegestaan bij personen van wie de ambtenaren redelijkerwijze kunnen vermoeden dat zij bovengenoemde werkzaamheden uitoefenen of wier verhoor zij nodig achten voor de uitvoering van hun opdracht; de ondervraging mag alleen betrekking hebben op feiten waarvan de kennisname dienstig is voor de uitvoering van hun opdracht; 2° zich, zonder verplaatsing, alle boeken, registers, documenten, schijven, banden of andere informatiedragers ter inzage doen voorleggen, alsook uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien of kopieën ervan nemen of zich deze gratis laten verstrekken door de in 1° genoemde personen. De ambtenaren mogen zich alleen de stukken doen overleggen die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben; 3° de in 1° genoemde personen oproepen voor een verhoor. § 4. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, moeten alle diensten van de Staat, de Gemeenschappen en Gewesten, de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en alle diensten van de openbare instellingen die ervan afhangen, alsook alle private personen, aan de in artikel 25 bedoelde ambtenaren, op hun verzoek, alle inlichtingen geven en hen alle stukken voorleggen of gratis verstrekken in afschrift, met uitzondering van stukken en inlichtingen die beschermd worden door een wettelijk beroepsgeheim en met uitzondering van stukken en inlichtingen betreffende gerechtelijke procedures, welke alleen mogen gegeven worden met toestemming van de procureur-generaal. De parketten en de griffies van de hoven en rechtbanken moeten aan de in artikel 25, derde lid, bedoelde ambtenaren, op hun verzoek elk arrest of elk vonnis dat in het kader van hun opdrachten van belang kan zijn, overleggen of gratis in afschrift verstrekken. § 5. De in artikel 25, derde lid, bedoelde ambtenaren mogen alle in § 3, 2° genoemde zaken tegen ontvangstbewijs in beslag nemen, alsook alle zaken die kunnen dienen voor de vaststelling van de in artikel 42, 3°, van het Strafwetboek bepaalde voordelen, goederen, waarden of inkomsten. De ambtenaren mogen alleen beslag leggen op hetgeen noodzakelijk is om een inbreuk te bewijzen of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen. § 6. De in artikel 25, derde lid, bedoelde ambtenaren hebben steeds en uitsluitend in het kader van hun opdrachten toegang tot de in het Strafregister opgenomen gegevens zoals bepaald in artikel 593 van het Wetboek van Strafvordering. De Koning stelt de voorwaarden vast waaronder de in artikel 25, derde lid, bedoelde ambtenaren toegang hebben tot de andere gegevensbanken die hij bepaalt. § 7. De in artikel 25 bedoelde ambtenaren moeten elkaar bijstaan.) <W 2003-03-24/37, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
Art. 27. (Uitgezonderd bij toepassing van de artikelen 32 en 33, sporen de ambtenaren bedoeld in artikel 25 de inbreuken op deze wet en op haar uitvoeringsbesluiten op; ze stellen die inbreuken vast door middel van processen-verbaal die bewijskracht hebben zolang het tegendeel niet is bewezen.) <W 2003-03-24/37, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> Afschrift van de processen-verbaal wordt aan de overtreders gezonden binnen vijftien dagen na vaststelling van de inbreuken.
HOOFDSTUK III. - Vervoer van zaken over de weg met een voertuig zonder geldige vervoersvergunning.
Art. 28. § 1. Ieder die vervoer van zaken over de weg verricht met een voertuig zonder een geldige vervoersvergunning of een gelijkgesteld document, moet op verzoek van een ambtenaar als bedoeld in artikel 25, het bewijs kunnen leveren dat het gaat om : 1° ofwel een vervoer van zaken over de weg waarop deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet van toepassing zijn; 2° ofwel een vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding met een voertuig waarvoor, overeenkomstig deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, geen vervoersvergunning vereist is. § 2. Elk vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding verricht met een voertuig of een sleep waarvan de totale massa in beladen toestand of de afmetingen hoger zijn dan de toegelaten normen, wordt beschouwd als zijnde verricht zonder geldige vervoersvergunning. Elk vervoer van zaken over de weg verricht voor eigen rekening in dezelfde omstandigheden als bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld met een vervoer verricht zonder geldige vervoersvergunning.
HOOFDSTUK IV. - Uitvoering.
Art. 29. De Koning wijst de overheid aan die belast is met de mededeling aan en de ontvangst vanwege de andere lidstaten van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte van de door de communautaire regeling inzake het vervoer van zaken over de weg voorgeschreven inlichtingen betreffende de door de ondernemingen begane inbreuken.
TITEL VI. - Sancties.
HOOFDSTUK I. - Maatregelen van ambtswege.
Art. 30. Indien het in artikel 28 bedoelde bewijs niet kan worden geleverd, mag de ambtenaar bedoeld in artikel 25 die vaststelt dat een vervoer van zaken over de weg wordt verricht met een voertuig zonder geldige vervoersvergunning of geldig afschrift van de vergunning of zonder een gelijkgesteld document, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 27 : 1° de bestuurder verplichten ofwel naar de plaats van lading terug te keren om het voertuig te lossen of om de lading over te laden op een voertuig waarvoor een vervoersvergunning werd afgegeven; in dat geval geschieden de terugkeer naar de plaats van lading, het lossen of het overladen, alsook de verrichtingen die ze vereisen op kosten en voor risico van de overtreder; deze laatste blijft aansprakelijk voor de schade aan en het verlies van de geloste of overgeladen zaken, alsook voor de vertraging van hun levering; 2° overgaan, op kosten en risico van de overtreder, tot het ophouden van deze voertuigen totdat het lossen of overladen zoals bedoeld in 1° heeft plaatsgehad.
Art. 31. § 1. Elke vervoersvergunning, elk afschrift van een vervoersvergunning of elk ermee gelijkgesteld document die het voorwerp is geweest van een beslissing tot intrekking en die in het bezit van de houder of zijn aangestelden wordt gevonden, wordt onmiddellijk in beslag genomen door de ambtenaren bedoeld in artikel 25 en overgezonden aan de minister of zijn gemachtigde. § 2. Elke vervoersvergunning, elk afschrift van een vervoersvergunning of elk ermee gelijkgesteld document die in het bezit van een andere persoon dan de houder of zijn aangestelden wordt gevonden, wordt door de ambtenaren als bedoeld in artikel 25 afgenomen en onmiddellijk overgezonden aan de minister of zijn gemachtigde. Voor de ondernemingen die een bedrijfszetel in België hebben, kan de afgenomen vergunning nationaal vervoer of het afschrift ervan of de vergunning communautair vervoer of het afschrift ervan pas na drie maanden na het afnemen aan de houder ervan worden teruggegeven, behalve indien blijkt dat deze te goeder trouw is, inzonderheid indien hij het verlies of de diefstal van het document heeft aangegeven vóór de vaststelling waarvan sprake in het eerste lid.
HOOFDSTUK II. - Inning en consignatie van een som bij de vaststelling van sommige inbreuken.
Art. 32. § 1. Bij de vaststelling, op een openbare plaats, van een van de in artikel 36 bedoelde inbreuken op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, kan, indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt en met instemming van de overtreder, hetzij onmiddellijk, hetzij binnen een door de Koning bepaalde termijn, een som geïnd worden die niet hoger mag zijn dan het maximum van de geldboete die op deze inbreuk staat, vermeerderd met de opdeciemen. § 2. Door de betaling vervalt de strafvordering, tenzij het openbaar ministerie binnen een maand, te rekenen vanaf de dag van de betaling, de betrokkene kennis geeft van zijn voornemen die vordering in te stellen. De kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief; zij wordt geacht te zijn gedaan de eerste werkdag na de dag van afgifte ter post.
Art. 33. § 1. Indien de dader van de op een openbare plaats vastgestelde inbreuk geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft en de voorgestelde som niet onmiddellijk betaalt, moet hij aan de ambtenaren bedoeld in artikel 25 een som in consignatie geven, bestemd om de eventuele geldboete en gerechtskosten te dekken. § 2. Het door de overtreder bestuurde voertuig wordt op zijn kosten en risico ingehouden tot deze som betaald is en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn. § 3. Indien de verschuldigde som niet betaald wordt binnen de zesennegentig uren, te rekenen vanaf de vaststelling van de inbreuk, mag de inbeslagneming van het voertuig door het openbaar ministerie bevolen worden. Een bericht van inbeslagneming wordt binnen twee werkdagen aan de eigenaar van het voertuig gezonden. De kosten en het risico voor het voertuig blijven tijdens de duur van de inbeslagneming ten laste van de overtreder. De inbeslagneming wordt opgeheven nadat het bewijs is geleverd dat de som die in consignatie moet worden gegeven en de eventuele bewaringskosten van het voertuig zijn betaald. § 4. Indien de strafvordering tot veroordeling van de betrokkene leidt, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° indien de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en de uitgesproken geldboete lager zijn dan de geïnde of in consignatie gegeven som, wordt het overschot terugbetaald; 2° indien het voertuig in beslag genomen is, wordt bij vonnis bevolen dat de administratie bevoegd voor het beheer van de Domeinen het voertuig moet verkopen bij niet-betaling van de geldboete en de gerechtskosten binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak van het vonnis; deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel. Indien de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten, de uitgesproken geldboete en de eventuele bewaringskosten van het voertuig lager zijn dan de opbrengst van de verkoop, wordt het overschot terugbetaald. § 5. Als de betrokkene wordt vrijgesproken, wordt de geïnde of in consignatie gegeven som of het in beslag genomen voertuig teruggegeven; de eventuele bewaringskosten van het voertuig vallen ten laste van de Staat. § 6. Als de betrokkene voorwaardelijk is veroordeeld, wordt de geïnde of in consignatie gegeven som teruggegeven na aftrek van de gerechtskosten; het in beslag genomen voertuig wordt teruggegeven nadat de gerechtskosten betaald zijn en het bewijs is geleverd dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn. § 7. De in consignatie gegeven som of het in beslag genomen voertuig wordt teruggegeven wanneer het openbaar ministerie beslist geen vervolging in te stellen of wanneer de strafvordering vervallen of verjaard is. § 8. Indien, bij toepassing van artikel 216bis van het wetboek van strafvordering, de door het openbaar ministerie vastgestelde som lager is dan de geïnde som, wordt het overschot terugbetaald. § 9. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer de inbreuk is begaan door een militair, die zich verplaatst voor de behoeften van de dienst, of door één van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het wetboek van strafvordering.
Art. 34. De Koning bepaalt : 1° het bedrag van de te innen som bedoeld in artikel 32, § 1 en de wijze van inning; 2° het bedrag van de in consignatie te geven som bedoeld in artikel 33, § 1 en de wijze van inning.
HOOFDSTUK III. - Strafbepalingen.
Art. 35. § 1. De in artikel 36 bedoelde inbreuken op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van vijftig tot tienduizend frank, vermeerderd met de opdeciemen, of met één van die straffen alleen, onverminderd de eventuele schadevergoeding. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, waaronder ook hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op die inbreuken van toepassing. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 56 van het Strafwetboek, mag de straf in geval van herhaling binnen twee jaar na de veroordeling echter niet lager zijn dan het dubbele van de straf die vroeger wegens dezelfde inbreuk werd uitgesproken. § 3. Bij veroordeling wegens vervoer van zaken tegen vergoeding verricht met een voertuig waarvoor geen vervoervergunning werd afgegeven overeenkomstig de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten : 1° kan de rechter de verbeurdverklaring of de tijdelijke vastlegging van het voertuig bevelen; bij tijdelijke vastlegging stelt de rechter vast hoe lang deze zal duren en op welke plaats het voertuig, op kosten en op risico van de eigenaar, aan de ketting zal worden gelegd; 2° worden de schadevergoedingen toegekend aan de burgerlijke partij, bevoorrecht op het voertuig dat voor het plegen van de inbreuk heeft gediend. Dit voorrecht neemt rang in onmiddellijk na het voorrecht bedoeld in artikel 20, 5° van de hypotheekwet van 16 december 1851. § 4. In afwijking van artikel 43, eerste lid van het Strafwetboek kan de verbeurdverklaring van het voertuig wegens inbreuk op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten slechts in het in § 3 bepaalde geval worden uitgesproken. (§ 5. De politierechtbanken zijn bevoegd voor de in artikel 36 bedoelde inbreuken.) <W 2003-03-24/37, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
Art. 36. De schending van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten wordt strafbaar gesteld wanneer zij de bepalingen betreft inzake : 1° de verplichting houder te zijn van een geldige vervoersvergunning overeenkomstig de artikelen 5, §§ 1 en 6 evenals, in de door de Koning bepaalde gevallen, krachtens artikel 22, § 1, 2°; 2° de krachtens de artikelen 9, 2° en 12, § 1, 10°, a) door de Koning vastgestelde termijnen inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid; 3° de verplichting tot daadwerkelijke en permanente leiding van de werkzaamheden van de onderneming door de persoon die werd aangeduid om er, overeenkomstig artikel 10, zijn vakbekwaamheid te doen gelden; 4° de krachtens artikel 14, § 1, 6° door de Koning vastgestelde verplichtingen van de borgen; 5° de krachtens artikel 22, § 1, 6° door de Koning vastgestelde verplichting de vervoersvergunningen terug te geven die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot intrekking; 6° de krachtens artikel 22, § 1, 7° door de Koning vastgestelde voorschriften inzake de geldigheid van de vervoervergunningen; 7° de krachtens artikel 22, § 1, 8° en 9° door de Koning vastgestelde verplichtingen inzake de betaling van de retributies; 8° de eventueel krachtens artikel 22, § 1, 12° door de Koning vastgestelde verplichting tot het verstrekken van statistische gegevens; 9° de door artikel 23 vastgestelde verplichting een vrachtbrief op te maken, alsook de daarmee gepaard gaande verplichtingen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 24; 10° de toegang van de in artikel 25 bedoelde ambtenaren tot de voertuigen en het onroerend goed, overeenkomstig artikel 26, § 1; 11° het bijhouden en het overleggen aan de in artikel 25 bedoelde ambtenaren van welbepaalde informatie en documenten, alsook de oproeping door deze ambtenaren, overeenkomstig (artikel 26, §§ 2, 3 en 4, en artikel 28). <W 2003-03-24/37, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
Art. 37. <W 2003-03-24/37, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 1. Worden, overeenkomstig de in artikel 35, §§ 1 en 2 bedoelde strafbepalingen gestraft : 1° volgens het geval, de opdrachtgever, de vervoercommissionair of de commissionair-expediteur indien zij, op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst voor het vervoer van zaken waarop deze wet en haar uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn, hebben nagelaten, zelfs door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, zich ervan te vergewissen dat de kopie van de vervoervergunning voor het gebruikte motorvoertuig werd afgegeven; 2° de verlader indien hij, vóór de uitvoering van een vervoer van zaken waarop deze wet en haar uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn, heeft nagelaten, zelfs door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, zich ervan te vergewissen dat de vereiste vrachtbrief werd opgemaakt. § 2. De opdrachtgever, de verlader, de vervoercommissionair of de commissionair-expediteur worden, overeenkomstig de in artikel 35, §§ 1 en 2, bedoelde strafbepalingen, gestraft indien zij instructies hebben gegeven of daden hebben gesteld die hebben geleid tot : 1° de overschrijding van de toegelaten massa's en afmetingen van de voertuigen; 2° de niet-naleving van de voorschriften betreffende de veiligheid van de lading van de voertuigen; 3° de niet-naleving van de voorschriften betreffende de rij- en rusttijden van de bestuurders van voertuigen; 4° de overschrijding van de toegestane maximumsnelheid van de voertuigen. § 3. De houder van het getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid die, zelfs door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, de in artikel 3, 1° en 2° bedoelde werkzaamheden van de onderneming niet daadwerkelijk en permanent heeft geleid overeenkomstig de bepalingen van artikel 10, wordt gestraft overeenkomstig de in artikel 35, §§ 1 en 2, bedoelde strafbepalingen. § 4. De vervoerder, de opdrachtgever of de vervoercommissionair worden, overeenkomstig de in artikel 35, §§ 1 en 2, bedoelde strafbepalingen, gestraft indien zij een vervoer hebben aangeboden, verricht of laten verrichten, tegen een ongeoorloofd lage prijs. Onder ' ongeoorloofd lage prijs ' dient te worden verstaan een prijs die onvoldoende is om tegelijkertijd te dekken : - de niet te vermijden posten van de kostprijs van het voertuig, in het bijzonder de afschrijving of de huur van het voertuig, het onderhoud ervan en de brandstof; - de kosten voortvloeiende uit wettelijke of reglementaire verplichtingen, in het bijzonder sociale, fiscale en veiligheidskosten; - de kosten voortvloeiende uit het bestuur en de leiding van de onderneming.
TITEL VII. - Vervoersovereenkomst.
Art. 38. § 1. De bepalingen van artikel 1, punten 2 en 3 alsook van de artikelen 2 tot 41 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, afgekort <CMR>-Verdrag, ondertekend te Genève op 19 mei 1956 en goedgekeurd door de wet van 4 september 1962, alsook de bepalingen van het Protocol bij het bovengenoemde verdrag, ondertekend te Genève op 5 juli 1978 en goedgekeurd door de wet van 25 april 1983, zijn van toepassing op het nationaal vervoer van zaken over de weg. (In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, kan de Koning beslissen dat artikel 6 van bovengenoemd <CMR>-Verdrag niet van toepassing is op de nationale transporten van zaken over de weg die hij bepaalt.) <W 2003-03-24/37, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 2. De artikelen 1 tot 7 en 9 van de wet van 25 augustus 1891 houdende herziening van de titel van het wetboek van koophandel betreffende de vervoersovereenkomsten zijn niet van toepassing op het vervoer van zaken over de weg. § 3. De bepalingen van de §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op : 1° postvervoer verricht in het kader van een openbare dienst; 2° begrafenisvervoer; 3° verhuizingen. § 4. De regresvorderingen ontstaan uit de overeenkomst tot vervoer van goederen over de weg moeten, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de dagvaarding die aanleiding geeft tot recht van regres. § 5. Voor de toepassing van deze titel, wordt de vervoerscommissionair gelijkgesteld met een vervoerder, wat zijn contractuele verplichtingen en verantwoordelijkheden betreft.
TITEL VIII. - Commissie goederenvervoer over de weg.
Art. 39. § 1. Een commissie wordt ingesteld bij het bestuur dat bevoegd is voor het vervoer van zaken over de weg, onder de benaming Commissie goederenvervoer over de weg. § 2. De Commissie goederenvervoer over de weg heeft volgende functies : 1° (uit eigen beweging of op verzoek van de Minister, aan deze laatste een gemotiveerd advies geven over elke kwestie in verband met het vervoer van zaken over de weg en in het bijzonder over : - de samenwerking tussen de verschillende controlediensten; - een sociaal-economisch verslag betreffende de sector van het vervoer van zaken over de weg tegen vergoeding dat jaarlijks moet worden opgemaakt door de federale overheidsdienst die het wegvervoer onder zijn bevoegdheid heeft;) <W 2003-03-24/37, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> 2° (bij de minister een gemotiveerd voorstel indienen met betrekking tot het instellen van een vordering tot staking, gegrond op artikel 97, punten 17 of 18, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.) <W 2003-03-24/37, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> 3° aan de minister of zijn gemachtigde, een gemotiveerd advies geven vóór elke beoordeling van betrouwbaarheid, overeenkomstig artikel 8, § 5, 3°; 4° aan de minister of zijn gemachtigde, een gemotiveerd advies geven vóór elke herziening van een ongunstige beslissing : a) wegens het niet daadwerkelijk of niet permanent leiden van de vervoerswerkzaamheden van de onderneming door een persoon die houder is van het getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid, overeenkomstig artikel 10, § 3; b) wegens de niet-naleving van de criteria betreffende de bedrijfszetel overeenkomstig artikel 18. (Voor het volbrengen van zijn functies mag de commissie zich documenteren bij de griffies van de hoven en rechtbanken, alsook bij elke private persoon of elke publiekrechtelijke persoon.) <W 2003-03-24/37, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 3. De Koning bepaalt : 1° de samenstelling van de Commissie goederenvervoer over de weg; 2° de procedure voorafgaand aan het onderzoek van de dossiers alsook de werking van de commissie. § 4. De Koning kan de hem bij § 3, 2° verleende bevoegdheden overdragen aan de minister. § 5. De minister benoemt de voorzitter en de leden van de Commissie goederenvervoer over de weg evenals hun plaatsvervanger.
TITEL IX. - Overlegcomité goederenvervoer over de weg.
Art. 40. § 1. Een comité wordt ingesteld bij het bestuur dat bevoegd is voor het vervoer van zaken over de weg, onder de benaming Overlegcomité goederenvervoer over de weg § 2. Het Overlegcomité goederenvervoer over de weg bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeriële departementen en van de representatieve beroepsorganisaties van de sector van het vervoer van zaken over de weg; het komt samen op verzoek van een van de voornoemde partijen. Zijn functie bestaat erin : 1° de minister of zijn gemachtigde in staat te stellen om de voornoemde beroepsorganisaties te informeren over elke kwestie die de bedoelde sector kan interesseren; 2° de voornoemde beroepsorganisaties in staat te stellen om de problemen van de sector die zij vertegenwoordigen voor te leggen aan de betrokken ministeriële departementen; 3° de twee voornoemde partijen in staat te stellen om te overleggen over elke kwestie met betrekking tot de sector van het vervoer van zaken over de weg. § 3. De Koning bepaalt : 1° de samenstelling van het Overlegcomité goederenvervoer over de weg; 2° de werking van dit comité. § 4. De Koning kan de hem bij § 3, 2° verleende bevoegdheden overdragen aan de minister. § 5. De minister benoemt de voorzitter van het Overlegcomité goederenvervoer over de weg.
TITEL X. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen en inwerkingtreding.
Art. 41. § 1. Artikel 20, 5° van de hypotheekwet van 16 december 1851 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : ' De schadevergoedingen toegekend aan de burgerlijke partij op het voertuig dat gediend heeft voor het plegen van de inbreuk. '. § 2. In de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1985, 21 juni 1985 en 28 juli 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 2, § 2 worden de woorden ' als dit vervoermiddel eigendom is van de dader van de overtreding, of van de mededader of van de medeplichtige ' geschrapt; 2° in artikel 2, § 3 worden de woorden' als dit vervoermiddel eigendom is van de dader van de overtreding of van de mededader of van de medeplichtige ' geschrapt; 3° in artikel 3, § 1, tweede lid, wordt het woord ' vijf ' vervangen door het woord ' vijftien '.
Art. 42. De wet van 1 augustus 1960 betreffende het vervoer van zaken met motorvoertuigen tegen vergoeding, gewijzigd bij de wetten van 10 oktober 1967 en 18 november 1977, het koninklijk besluit nr. 239 van 31 december 1983 en de wetten van 6 mei 1985, 21 juni 1985 en 21 mei 1991, wordt opgeheven.
Art. 43. De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 37, § 1 en 38 die in werking treden op de tiende dag na die waarop deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 1 tot 36, 37 § 2 en 39 tot 42 vastgesteld 01-01-2003 op door KB 2002-05-07/32, art. 75) Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel, 3 mei 1999. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie : T. VAN PARYS
|